Insuline


Waarom deze test?

Om de aanmaak/afbraak van insuline te controleren en om een indruk te krijgen van de glucoseregulering in het lichaam.

Welk materiaal?

Bloed

Wat wordt er getest?

De test meet de hoeveelheid insuline in het bloed. Insuline is een hormoon dat geproduceerd wordt in de alvleesklier en zorgt voor een juiste instelling van de hoeveelheid glucose in het bloed. Mensen met diabetes mellitus type 1 (suikerziekte) maken zelf geen insuline aan en krijgen het daarom toegediend. Bij type 2 diabetes mellitus is er wel insulineproductie, maar is onvoldoende. Daarnaast kunnen ook de cellen in de weefsels ongevoelig geworden zijn voor de werking van insuline.

De insuline- en glucoseniveaus moeten goed in evenwicht met elkaar zijn. Te veel insuline in het bloed (hyperinsulinisme) kan veroorzaakt worden door een tumor die insuline aanmaakt (insulinoom). Ook kan het zijn dat de patiënt te hoge doses insuline krijgt voorgeschreven, waardoor de hoeveelheid glucose in het bloed te sterk daalt. Dat leidt tot symptomen als zweten, trillen, honger krijgen, verwardheid, duizeligheid, flauwvallen of een epileptische aanval. Samengevat heet deze ziekte: hypoglycemie (‘een hypo').

Hoe wordt het materiaal verkregen?

Een buisje bloed wordt afgenomen uit een ader aan de binnenkant van de arm, meestal in de plooi van de elleboog. Om deze ader goed te kunnen zien en voelen wordt een stuwbandje strak om de bovenarm getrokken. In de ader wordt geprikt met een holle naald waardoor het bloed in het buisje wordt gezogen. De naald wordt maar één keer gebruikt en daarna vernietigd.

Wanneer wordt deze test gedaan?

De dokter kan een insulinetest aanvragen om vast te stellen of de patiënt teveel insuline maakt door bijvoorbeeld een insulinoom. Een andere reden om de insulinetest aan te vragen is om de oorzaak van een te laag suikergehalte (glucose) in het bloed te onderzoeken.

Ook kan de bepaling van hoeveelheid insuline, samen met die van c-peptide, gebruikt worden om de productiecapaciteit van insuline door de alvleesklier te onderzoeken. Dit kan nodig zijn om te bepalen of een patiënt met type 2 diabetes moet beginnen met insuline-injecties.

Wat betekent de uitslag?

De uitslag van de test wordt sterk beinvloed door de voedingstoestand van de patient. Tussen laboratoria onderling kunnen grote verschillen in meetwaarden bestaan, afhankelijk van de gehanteerde meetmethode. De testuitslagen moeten dus worden beoordeeld in relatie tot voedingstoestand en de referentiewaarden die worden gehanteerd door het laboratorium waar de test is uitgevoerd.

Insulinewaarden beoordeeld in relatie met de (voedings)toestand van de patiënt AfwijkingInsuline na vastenGlucose na vasten geen normaal normaal Insuline resistentie (type 2 diabetes) sterk verhoogd normaal of verhoogd Niet genoeg insulineproductie (type 1 diabetes) in de alvleesklier sterk verlaagd sterk verhoogd Laag glucose (door bijvoorbeeld een insulinoom, een tumor) normaal of verhoogd sterk verlaagd

Ziektes met verhoogde hoeveelheid insuline in bloed kunnen het gevolg zijn van te hoge insulineproductie, zwaarlijvigheid of insulineresistentie (type 2 diabetes). Ook bij gebruik van verschillende geneesmiddelen zoals corticosteroïden en levodopa is de hoeveelheid insuline verhoogd.

Verlaagde hoeveelheden insuline komen voor bij diabetes mellitus type 1, afwijkingen van de alvleesklier (ontsteking) of uitval van het hersenaanhangsel (hypofyse).

Nog vragen?

De informatie over deze test komt van deskundigen uit het ziekenhuislaboratorium. Daar worden dagelijks vele honderden testen uitgevoerd. Laboratoriumspecialisten zorgen er voor dat dit op een veilige en juiste manier gebeurt. Zij adviseren de dokter bij afwijkende uitslagen en ingewikkelde problemen.


Heeft u naar aanleiding van deze informatie nog een vraag?
Stel deze dan aan een klinisch chemicus.

Heeft u als KC naar aanleiding van deze informatie nog een aanvulling?
Geef deze dan door aan de webredactie.